In 2004 is er in het blad van de
Heemkundekring Amalia van Solms uit
Baarle-Nassau een verhaal verschenen van Jan Kusters. Dit
verhaal vond ik interessant genoeg om dit op te nemen op deze
website. Jan Kusters is een oom van mij en hij vond het een
goed idee om dit verhaal voor nog meer mensen beschikbaar te
maken. Het is verschenen in de rubriek "van wirskaante" uitgave 2004-3 en is geschreven door Dré Moors
.
Aan de praat met
..........Jan
Kusters
"Honger heb ik gehad, verschrikkelijk, ik woog geen 40 kilo
meer"
Normaal gesproken komt tijdens het interview
met mensen, hun hele levenswandel aan de orde. Soms minder
leuke, maar vooral
toch leuke zaken die mensen hebben
meegemaakt, passeren daarbij de revue. Deze keer is hiervan
geen sprake. Aan het woord komt een man die zijn verhaal kwijt
wil over zijn ervaringen in de oorlogsjaren. Specifiek de
periode oktober 1944 tot mei 1945. Het gaat om Jan Kusters uit
Weelde, vroeger woonachtig in Baarle-Nassau. Via een
familielid was mij ter ore gekomen dat Jan er sterk behoefte
aan had om zijn verhaal op papier te krijgen. Hij denkt nog
vrijwel elke dag aan die oorlogsperiode terug. Ofschoon hij er
niet meer van wakker ligt, droomt hij er nog regelmatig van.
Graag laten wij onze oud-inwoner Jan Kusters aan het woord.
Omdat Jan zijn eigen verhaal zelf ook graag op papier heeft,
heb ik er voor de leesbaarheid voor gekozen om het op zich
fraaie dialect van Jan te 'vertalen' naar het Nederlands.
Jan Kusters (82), is woonachtig in Weelde. Op
18 november 1921 werd hij geboren op de Kievit in Baarle-Nassau.
Als kleuter woonde Jan daarna in de Molenstraat in Baarle. In
1929 verhuisde het gezin Kusters (vader, moeder en de vijf
kinderen) naar Tilburg (Reeshofdijk). Daar werkte vader
Kusters op zijn boerderij. In juni 1940, Jan is dan 18 jaar
oud, vertrekt hij naar Baarle-Nassau. Hij gaat er werken als
boerenknecht bij zijn tante op de Eikelenbosch. Hulp daar was
nodig omdat de oom van Jan was overleden. In 1947 keert Jan
weer terug naar Tilburg. De kinderen van zijn tante waren
vanaf toen groot genoeg om hun moeder op de boerderij te
helpen. Vanaf 1947 tot 1962 werkt Jan op een houtzagerij in
Tilburg. Daarna zes jaar bij een betonfabriek. Vanaf 1968 tot
1979 verbouwt Jan aan huis tuinbouwproducten. Vanaf 1979 tot zijn pensioen werkt Jan bij
kippenslachterij Jan van Loon op Schaluinen.
Rond 1947 leert hij zijn huidige vrouw, Maria
van Rooy (78) kennen. Maria is geboren op 14 februari 1926 in
een roethuisje op Boschoven. Later woont zij op de Reuth en op
Schaluinen. Na een verkeringstijd van ongeveer twee jaar
trouwen Jan en Maria op 25 juni 1949. Het eerste jaar wonen
zij in bij de vader van Jan aan de Reeshofdijk in Tilburg. In
oktober 1950 verhuizen ze naar Weelde, hier
wonen zij nog steeds. Uit hun huwelijk zijn vijf kinderen
geboren, driejongens en twee meisjes. Jan en Maria zijn erg
blij met hun negen kleinkinderen en vier achterkleinkinderen.
"Mijn tante op de Eikelenbosch was weduwe
vanaf 1937. Met vijf kleine kinderen had zij dringend behoefte
aan hulp in haar landbouwbedrijf. Daarom vond mijn vader het
goed dat ik haar in juni 1940 ging helpen. Ik was toen 18jaar.
Op 3 oktober 1944 om 2 uur's middags werd Baarle bevrijd door
de Polen. Vlak voor de bevrijding zaten wij nog met drie
huishoudens, in totaal 22 personen, op de Eikelenbosch
opgesloten in een keldertje van Karel Jansen vanwege de
bombardementen. Op een gegeven moment gingen de varkens en de
stier toch te keer. Alles was in brand geschoten. "Er uit",
zei een knecht van Karel Jansen. Ik zeg, nog niet. De Duitsers
schieten nog mee geweld. Niet normaal.
Na ongeveer vijf
minuten hoorden we een ander soort gebrom. Dat waren vijf
Poolse tanks. Toen ben ik het keldertje uitgegaan en ben gaan
kijken bij de boerderij van Karel Jansen. De schuur van
Vermeer was helemaal afgebrand. Er was niets meer over, alleen
maar steen puin. Een stuk of 15 Poolse soldaten waren daar. Ze
stonden bij Duitse krijgsgevangenen in een wei die bij de weg
naar Castelré in de grond hadden gezeten. De Duitse soldaten
moesten alles afgeven aan de Polen. Ook tabak en zo. En de
Polen gaven me die en zeiden: dat is voor jou! De tabak was
toen best veel geld waard.
Ik wilde persé de bevrijders
helpen. Daarom zijn Geert en Jan Kerremans en ik de dag daarna
naar de marechaussee op de Singel in Baol gegaan. Daar werd
ons gevraagd of wij het niemandsland tussen de Franse baan en
Ulicoten wilden bewaken. Dat hebben we een dag of acht gedaan.
We mochten daar niemand doorlaten. Ook de boeren niet die
koeien wilden gaan melken. Maar na een dag of acht waren we
dat beu. Namens de Polen vroeg een tolk ons of we iets anders
wilden doen.
Afgesproken werd dat we er voor moesten zorgen
dat een spion die werkte voor de Polen, terecht zou komen in
de Duitse linie, richting Meerle.
Het was een Nederlander die
bij Philips had gewerkt. Maar volgens marechaussee Selten uit
Didam, die wij jaren ná de oorlog nog ontmoet hebben,
zou het best ook een dubbelspion geweest kunnen zijn. De
landkaarten kwamen bij de marechaussee op tafel om te kijken
waar het front zich precies bevond.
Vervolgens bracht een Poolse soldaat ons naar
het café van Alfons van Tilburg aan de weg naar Castelré. Daar
was ook een Poolse post. Daarna werden we rond tien uur 's
avonds door twee Poolse soldaten naar de Fransebaan
gebracht. Daar afscheid van hen genomen. Vanaf de Fransebaan
zijn we door het landbouwgebied, door bossen en over de hei
links van de Ulicotenseweg, richting Ulicoten gegaan. Op de
harde weg hebben we op knieën gekropen. Omdat we ijzers rond
onze schoenen hadden zouden ze ons horen als we te voet zouden
gaan. Aan de Strumpt waren het allemaal zandwegen. We zijn daar
ergens overgestoken richting Belgische grens op ongeveer 300
meter afstand van de molen van Ulicoten.
Het was ongeveer één uur 's nachts, we wisten niet waar we
waren. Plotseling zag ik daar een boerderij staan. We spraken
af dat ik er eens poolshoogte zou gaan nemen. Jos Kerremans en
die spion moesten daar in het weiland op mijn terugkomst
wachten. Het was nogal een heldere nacht. Ik ben een eerste
maal rond die boerderij gegaan maar hoorde of zag niets. Toen
aan de deur gerammeld. Ben maar blijven rammelen. Plotseling
hoor ik iemand op zijn sokken aankomen. Ik dacht nog, dat zal
die boer wel zijn. De deur gaat open en wie staan daar: twee
Duitse soldaten. Op dat moment komt Kerremans bij mij en
worden we samen aangehouden. We worden gefouilleerd of wij
niets verdachts bij ons hebben. Wat bleek, er lagen 17
Duitsers ingekwartierd. Kerremans en ik hadden akkoord
gemaakt dat we zouden zeggen dat de spion geen kameraad van
ons was maar op de vlucht was voor de geallieerden. En we
zeiden dat Kerremans en ik onze koeien aan het zoeken waren
maar dat geloofden ze niet echt. Ook vertelden we dat we op
500 meter afstand woonden van café Hereijgers aan Baarle-brug.
Daags daarna werden we door een paar Duitsers
en een Rus te voet daar naar toe gebracht. Vlak bij
Baarle-brug zei een Duitse officier ons toen echter: "Sie
dürfen hier nicht passieren. Zurück!" We moesten terug naar
Meerle en van daaruit naar de feldgendarmerie in Minderhout.
Daar bleken ook twee Poolse soldaten gevangen te zitten die
bij ons op de Eikelenbosch gestationeerd waren. We zijn er
drie dagen gebleven.
Jan en Maria Kusters thuis op hun
boerderij in Weelde
Na die drie dagen zijn we samen met ongeveer
15 andere mannen, waaronder uit Rijkevorsel, met vrachtwagens
afgevoerd naar een kazerne in Breda. Iedereen werd in een
aparte cel gestopt. Op de muur van de cel stond de datum
gekalkt waarop we opgepakt waren en de datum, een paar dagen
later, waarop we gefusilleerd zouden worden. Ik dacht nog, dat
ziet er niet goed uit. De vierde dag moesten we ’s avonds naar
buiten. En toen dacht ik, dit wordt mijn laatste avond. Maar we
werden door de SS met een bus naar het station gebracht. Daar
moesten we de trein in. Alléén was ik er niet ingegaan. Kerremans stond echter te ver van mij
vandaan. Ik kon niets tegen hem zeggen. Maar ik wilde hem niet in de steek laten. Hij was tenslotte ook
vier jaar jonger dan ik. Negen dagen hebben we in de trein
gezeten tot we in Oldenzaal aankwamen. De goederentrein zat
vol met Duitse soldaten. Wij zaten in de laatste wagon. De
grote baas op de trein noemden wij 'de stier'. We kregen per
dag drie sneetjes brood. Als je moest plassen ging de deur van
de wagon een stukje open. Poepen moest je doen op wc's op de
treinstations die we passeerden.
De wc's liepen er gewoon over. Bah. De trein
deed er negen dagen over om in Oldenzaal te geraken omdat de
Engelsen de trein probeerden te bombarderen. Op de Veluwe
hebben we stil gestaan naast een trein met VI 's. Maar ik was
niet bang. Ben ik eigenlijk nooit geweest. De tiende dag zijn we in één ruk doorgereden
naar Bremen. In de avond, om half negen, kwamen we in het
strafkamp Bremen-farge aan. Daar werd onze kop door twee
Russen kaalgeschoren. Vanaf toen kregen wij ook een
nummerplaat op onze kleding. Ik had nummer 983. Dat nummer
mocht je niet verliezen. Geen nummer, geen eten. In het
werkkamp zaten ongeveer 600 mannen. Het waren een soort
kippenkooien waar we in zaten. In de barakken stonden
stapelbedden, drie hoog.
Barakken zoals deze destijds in
Bremen-farge in gebruik waren.
De volgende dag werden we ingedeeld bij
ongeveer 200 personen en moesten wij buiten het kamp gaan
werken. We moesten sleuven graven tot op vier meter diepte
voor rioleringsbuizen die daar in moesten. Alles met de schop
en de hand. Op die plaats werden dan barakken gebouwd voor
Duitse vrouwen en kinderen waarvan het huis kapot was
gebombardeerd of gebrand. Om vier uur 's morgens moesten we
het bed uit. Eerst op appèl. Wee als er een nummer ontbrak.
Dan was er paniek bij de Duitse bewakers. We kregen daarna een
kommetje ersatzkoffie en twee sneetjes brood. Drie sneetjes
kregen we mee naar het werk. Na het eten marcheerden we naar
de plaats van de werken. Dat was iedere dag dik twee uur heen
en ook weer twee uur terug. Dat heeft zo een half jaar
geduurd.
We hebben ontzettende honger geleden. Op een
gegeven moment woog ik geen 40 kilo meer. Onderweg vraten we
alles op. Als we bijvoorbeeld boerenkoolstengels zagen staan
in het veld, dan bleven we die eten. Als we 's avonds terug in
het kamp waren kregen we boerenknollensoep. En schijten!
Daarom sliep ik het liefste bovenop. Want er waren er die in
bed zeikten en scheten.
Op een dag kwam een Rus in het kamp en die
vroeg of er iemand mee wilde helpen op de boerderij van een
Duitse boer. Ene van Turnhout, Albert Coljee, en ik melden ons
aan. Die van Turnhout kende niks van het boerenbedrijf. Die
dag waren we de koning te rijk. Om 12 uur kregen we namelijk
stamppot met twee stukjes spek. Dat was lekker eten! Om vier
uur ging de dochter van de boer de zeug met biggen voeren. Ze
had een emmer bij zich met daarin kleine aardappelen met
gerstemeel er door. Dat was voor de zeug. Maar ik schepte mee
voor mezelf zo veel als ik maar naar binnen kon krijgen. Wat
was ook ik blij met dat varkensvoer!
Het werken bij die boer duurde helaas maar één
dag. Toen weer terug sleuven graven voor de rioolbuizen. Weer
hard werken. Ik kreeg eens een klap van een Antwerpenaar. Een
overloper. Hij maakte met zijn zakmes een stok van
berkenhouten sloeg mij keihard op mijn schouderblad. Ik heb er
weken enorme pijn aan gehad. Maar het werk moest doorgaan. In
de barakken was het vies en vuil en stonk het
verschrikkelijk.Er stonden kuipen binnen waarin je moest
schijten. De kuipen zaten vol met stront en er lag van die
troep op de grond, een laag van wel vijf centimeter dik.
Verschrikkelijk. Af en toe gingen al onze kleren in kuipen met
kokend water om de luizen kwijt te raken. Douchen deden we dan
met ijskoud water. De ene moest bij de andere met een borstel, gedompt in een emmer met petroleum, door de spleet gaan. Dat
was tegen de luizen. Als je gat kapot was, deed dat
verschrikkelijk zeer. En vlooien zaten er! Ze sprongen alle
kanten in. Ook hadden veel kampbewoners zweren op hun rug.
Niet om aan te zien.
De bombardementen in
de stad Bremen waren verschrikkelijk. Brandbommen werden er
gegooid. Dan stond er niks meer recht. De Engelse vliegeniers gooiden die. De schuif van het
vliegtuig ging open en dan zag je niets anders als sterretjes
vallen. Daar was ik het bangste voor. Niet voor de bommen. We
zijn ook wel eens door het oog van de naald gekropen bij het
vallen van een bom vlakbij ons. Kerremans was buiten westen
want hij had een stalen deur tegen zijn kop gekregen. Na een
minuut of wat begon hij gelukkig weer wat met zijn tenen te
bewegen.
Contact met thuis heb ik in dat half jaar
nooit gehad. Ik heb twee brieven geschreven. Een antwoord heb
ik nooit gehad. Dat kon ook niet want de brieven kwamen bij
ons thuis pas aan toen ik al weer twee maanden in Holland was.
We zijn bevrijd door de Engelsen. Eerst werden
we door de Duitsers nog tegen de muur gezet. Er was op hun
door ons geschoten, zeiden ze. Alles werd doorzocht op wapens
maar ze konden niets vinden. Van de achttien man die met trein
uit Breda vertrokken waren, waren er zes overleden toen de
oorlog ten einde was. 's Morgens om half zes zijn we met z'n
vijven te voet vertrokken. Al gauw werden we tegengehouden door
de bezetters, want wij mochten zo vroeg niet op straat komen.
Maar na wat uitleg mochten we toch verder gaan. Wij zijn de
rivier de Wezer gevolgd en in de verte zagen we de
mogelijkheid om de rivier over te steken richting het westen.
Ik wist dat we de rivier over moesten om in het westen te
geraken. Mijn aardrijkskunde was namelijk goed! Maar de brug
was voor 90% vernield. We zouden wij het er op wagen om over
de rivier te geraken. Twee van de vijf bleven echter achter,
die durfden niet. Die waren al wat ouder, zo tussen de 40 en
de 50. Gelukkig is het ons gelukt. Die dag liepen we 65 km naar Osnabrück. Toen
het donker werd zijn we bijeen boer gaan vragen of we in de
hooiberg mochten slapen. In de boerderij woonde een moeder met
haar vijf kinderen en haar schoonvader. Haar man was soldaat
aan het Russische front. Moeder had al een jaar niets meer van
hem gehoord.
Moeder was echter bang dat we de zaak in de
brand zouden steken, maar dat hebben we natuurlijk niet
gedaan. We hebben nog een bord soep en twee sneden brood
gekregen en daar waren we heel blij mee. De volgende dag
hebben we afscheid genomen, de moeder heel erg bedankt en zijn
we verder richting Nederland gelopen. Over heiden en door
bossen liepen we.
Niemand zagen we. Op een kruispunt vroeg een
Amerikaanse soldaat ons waar we heen wilden. Hij wees ons toen
de weg naar Nederland. Op een morgen rond zeven uur kwamen we
aan bij de grens in Oldenzaal. We werden er direct ondervraagd
en we werden onder de DDT-poeder gespoten tegen het
ongedierte. In Oldenzaal werden we ondervraagd over het hoe en
waarom we in Duitsland hadden gezeten. We zijn daar nog zo'n
tien tot twaalf dagen gebleven. Toen zijn we op transport
gezet en met legerwagens naar Nijmegen vervoerd. Voor het
eerst konden we zoveel eten als we op konden: dikke bonensoep.
Daarna werden we met een andere colonne naar Den Bosch
gebracht. Van daaruit moesten we op eigen gelegenheid naar
Tilburg. Er reed toen nog maar één trein per dag naar Tilburg.
Geld voor de trein had ik niet. Na een half uurtje kwam er een
meisje van een jaar of twintig en vroeg mij of ik van
Duitsland kwam. Ik kreeg van haar een bruin brood van een kilo
en dat was gauw opgesmuld. Het meisje gaf mij ook nog een
gulden voor de trein en daar was ik heel blij mee. Ik heb
altijd veel spijt gehad dat ik haar naam en adres niet
gevraagd heb. Had ik dat wel gedaan dan had ik haar nog kunnen
bedanken. In de trein van Den Bosch naar Tilburg sliep ik
direct. In Tilburg werd ik wakker. Ontzettend veel mensen
stonden daar te wachten op terugkerende gevangenen. Onze pa is
na de bevrijding elke avond op het station in Tilburg gaan
kijken of ik er niet bij was. De avond dat ik aan kwam, stond
hij er toevallig niet.
Een sigarenmaker uit de Stationsstraat in
Tilburg heeft toen mijn broer gewaarschuwd dat hij een fiets
moest brengen. Hij kende mijn ouders. Het weerzien thuis was
in één woord geweldig. Eerst heel goed gegeten. Heerlijke ham
van een pas geslacht varken. De buren, iedereen kwam om met
mij te praten. Iedereen schrok hoe slecht ik er uit zag.
De dag daarna ben ik naar mijn tante op de
Eikelenbosch in Baol gegaan. Ook daar werd ik hartelijk
ontvangen, speciaal door pollie, de lieve hond. Al vóór ik weg
ging was hij mijn beste maat. Hij reed altijd met mij en het
paard mee. Ik kom op de werft en pollie begint me toch te
blaffen. Ik roep, ha pollie!, hij springt als een gek op mijn
schouders. Dat is mooi toch, niet dan?
Nog kwaad kan ik echter worden als ik terug
denk aan hetgeen ik een paar maanden later mee maakte. Omdat ik
weinig of geen kleren meer had moest ik mij wenden tot het
Rode Kruis in Baarle-Nassau. Daar kreeg ik te horen dat ik
geen recht had op kleren omdat ik niet van Baarle-Nassau kwam.
Ik heb er altijd moeite mee gehad om dat te kunnen vergeten."
Jan en Maria
Kusters bij hun 50 jarig huwelijk.
De kinderen van Jan en Maria Kusters Julia, Fons,
Ad, Charel, Nel
Tot zover het relaas van Jan. "Het is de
waarheid. Ik heb niets gelogen. Nu ik dit allemaal weer vertel, word ik daar de komende nacht
weer wakker van", aldus Jan. Zijn vrouw Maria: "Ik word dat
gewaar. Hij is dan heel onrustig."
Jan, heel erg bedankt voor het vertellen van
jouw indrukwekkende verhaal. Complimenten voor je moed en
doorzettingsvermogen. Namens Heemkundekring Amalia van Solms
wensen wij jou en je vrouw nog heel veel gezonde, fijne jaren
toe. Het ga je goed!
Jan Kusters is op 16 Maart 2008
overleden U.
Bron vermelding
:Blad van heemkunde kring Amalia van Solms uitgave 2004-03