De nieuwbouwwijk "de Reeshof" en de familie
Kusters hebben op verschillende manieren een relatie met
elkaar. Zelf ben ik al vele jaren woonzaam in deze wijk en
daarnaast hebben mijn grootouders, lang voor deze wijk gebouwd
werd, hier vele decennia een
boerderij gehad tot deze plaats moest maken voor de oprukkende
stad. De boerderij is later overgenomen door een oom
van mij en in tweede instantie door mijn neef. Mijn neef was
dan ook de derde generatie van de familie die op de boerderij
heeft gewoond die uiteindelijk in 1997 is afgebroken.
Dat het er voordat "de Reehof" ontstond in dit buitengebied
van Tilburg anders aan toe ging dan heden ten dagen moge voor
eenieder duidelijk zijn. De historie over het ontstaan van de
Reehof is beschreven in het boek "van Reij's hof tot Reeshof".
In dit boek is ook een groot deel gewijd aan de
oorspronkelijke bewoners van de reeshof. Dit deel is ook de
basis van het onderstaande verhaal dat ik aangevuld heb met
verhalen zoals ik die van mijn opa en vader heb gehoord.
De boerderij van
Adrianus Kusters 'Cultura' stond bij de voormalige overweg aan
de Reeshofweg en is voor 1928 gebouwd door ene heer
Bastiaansen. De boerderij met bijbehorende grond, achttien
kaveltjes, werd verkocht
aan mijn grootvader en zijn vrouw Joanna Maria
Kusters-Schrijvers voor 15.800 gulden. In de koopakte staat
dat de boerderij 10 hectare, 20 aren en 80 centiaren groot was
en een boerderij en een schuur bevatte. Opa en oma kwamen
beide uit Baarle-Hertog.
Toen mijn opa de
boerderij kocht stond er aanvankelijk alleen een woonhuis en
een kleine schuur. In
die tijd was de hele Reeshof nog een wild gebied.
De grond van
'Cultura' was de enige grond die al ontgonnen was, dat wil
zeggen er stond geen heide meer. De grond was al geploegd en
bewerkt en had producten voortgebracht, maar met te weinig
opbrengst om van te kunnen bestaan.
Er werkten destijds
nog mensen van de DUW (betekent: Dienst Uitvoering Werken, een
-verplichte- tewerkstellingsorganisatie van de overheid,
redactie). Die mannen groeven ontwateringssloten om het gebied
te draineren en gebruikten stalen kipkarretjes die op smalle
rails liepen. De uitgegraven grond werd in die karretjes
gegooid en als het karretje vol was, duwde men het handmatig
naar de plek waar de grond gestort kon worden.
De Donge (toendertijd
een misschien twee meter brede sloot) liep regelmatig over.
Een groot deel van het jaar stond er water op de grond. Er
groeiden biezen en dergelijke. Bewerken met bijvoorbeeld de
hulp van een paard was lang niet altijd mogelijk, zo nat was
het.
Na de oorlog werden
er stenen gekocht uit het bombardementspuin van Rotterdam om
die -na ze schoon gebikt te hebben- te kunnen gebruiken voor
een nieuw te bouwen schuur. Het waren echter in hoofdzaak
stenen uit binnenmuren. Het cement uit die dagen was eveneens
erg slecht en werd 'oververdund' om genoeg te hebben. Wanneer
het gevroren had knapten de zachte stenen uit elkaar en viel
het 'cement' uit de voegen. 'Oorlogskwaliteit' dus.
Boerderij Cultura 'bij d’n overweg’ aan de Reeshofweg
werd in 1997 afgebroken.
Op deze locatie staat nu het station ‘Reeshof”
Twee notenbomen.
Dat is alles wat overgebleven is van boerderij Cultura.
Drie generaties Kusters staken daar de handen uit de mouwen.
Ze werkten zestig jaar langs het spoor, tot het spoor en de
nieuwbouwwijk de boerderij opslokte en er nu een station staat
op de voormalige locatie van de boerderij.
Situatie in 2013 waarbij de foto's
ongeveer vanuit dezelfde positie genomen zijn.
Herkennispunt zijn de twee noten bomen die
voor de schuur van de boerderij stonden
Opa en Oma Kusters die begonnen
op
de boerderij aan de
Reeshofweg 30 in Tilburg
De eerste generatie Kusters die
hier begonnen.
Opa Kusters op latere leeftijd in het bejaardenhuis in
Haaren
De tweede generatie die aan de reeshofweg woonde
was zijn zoon Jack Kusters die de boerderij verder voortzette.
Op 19 december 1968 nam hij de boerderij over. Zijn vader
bleef ook op de boerderij wonen tot zijn negentigste jaar.
Het gezin van Jack
Kusters (midden achter) met de familie Heerkens
Tante Riek
(rechts) samen met Mevrouw Heerkens voor vertrek naar Lourdes
Deze foto's zijn gemaakt in 1966.
Hierop staan de moeder van Wim Heerkens die destijds met Riek Kusters
naar Lourdes is gegaan. De reis werd destijds betaald door
de NCB nu de ZLTO.
De derde generatie, kleinzoon Jan Kusters heeft de boerderij
in 1978 overgenomen omdat zijn vader Jack ziek geworden was en
Jan Kusters heeft daar gewoond tot deze afgebroken moest worden.
Jan Kusters vertelt:
Aan de boerderijkant van
het spoor lag vier hectare en aan de overkant nog eens zes.
Die tweedeling maakte het moeilijk om hier een melkveebedrijf
te beginnen. Mijn vader Jack verkocht de grond aan de andere
kant van de lijn en stapte over op de kippen. Jack Kusters
bouwde er een kippenschuur en het was een van de eersten met
legbatterijen. Uit heel Brabant kwamen ze naar de schuur met
3000 kippen kijken. Ondanks dit aantal kwamen we eieren tekort
en kwam er een tweede schuur met nog eens 3000 kippen. Het was
bij alle generaties altijd een "zoete inval" omdat heel veel
Tilburgers de weg wisten te vinden naar de boerderij om eieren
en aardappels te kopen.
Na de overname door Jan
Kusters deed hij de kippen eruit en stapte over op varkens,
580 vleesvarkens en wat dikbillen. De boerderij was toen
eigenlijk te klein van omvang om van te leven en Jan had een
volledige baan naast het boerenbestaan.
Foto: Gezin van Jan Kusters bij de
overgebleven "noten bomen"
Eind 1990 klopte de gemeente op de deur met de mededeling
dat het tijd was om "op te krassen", de boerderij moest weg.
Het was al langer bekend dat de boerderij weg moest maar het
ging sneller dan gedacht en een moeizame strijd met de
gemeente volgde. Jan wilde graag terug wat hij inleverde, en
gaf een alternatief aan bij de gemeente dat naar de prullenbak
verdween onder het mom van daar mag je niet bouwen. Een jaar
later was de buurman op dat terrein wel aan het bouwen. De
strijd ging voort maar de gemeente hield voor dat hij moest
wijken voor "het algemeen belang" en dan heb je niets meer te
zeggen en ben je klaar. Uiteindelijk is er overeenstemming
gekomen en is Jan Kusters elders in de Reeshof gaan wonen en
hield het boerenbestaan ook voor hem op.
Boerderij
omstreeks 1977.
Achterzijde van de
boerderij omstreeks 1977 gefotografeerd vanaf de spoorlijn.
Toen rond 1920/1930 'de pioniers' hier kwamen, waren de
Reeshofweg, Reeshofdijk en de Langendijk zandpaden,
karrensporen, die door grotendeels onontgonnen gebied liepen.
De gebruikers ervan zorgden ook voor het onderhoud, want
wagenwielen, paardenhoeven, regen, weer en wind betekenden
natuurlijk ook gaten en kuilen in 'de weg' en dat werd lastig
op den duur. Er werd dus regelmatig geploegd en gelijk
getrokken om het gebruik wat makkelijker te maken.
Parallel aan de Reeshofweg en de Reeshofdijk liep een smal
sintelpaadje dat als fietspad diende. Vlak na de Tweede
Wereldoorlog werden beide zandwegen verhard en konden het
échte landwegen worden genoemd.
Dat verharden gebeurde met puin dat werd aangevoerd uit het in
de oorlog deels platgebombardeerde Rotterdam. Weer enkele
jaren later werd een dun laagje asfalt over dit puin
aangebracht. Volgens Bert Kluitmans was de Reeshofweg het eerst
aan de beurt, toen de Reeshofdijk en de Langendijk kwam het
laatst.
Dat het gebied toen slecht toegankelijk was, blijkt wel uit
het feit dat de eerste bewoners, allemaal boerenfamilies, zélf
naar de rand van het gebied moesten komen, de 'begaanbare
wereld', wanneer goederen afgeleverd of opgehaald moesten
worden. Dat gold ook voor mensen, waaronder zieken en
(school-)kinderen. De melk moest in bussen van de boerderij
naar de Bredaseweg worden gebracht. Soms, na veel nat weer,
waren twee paarden nodig om de kar dwars door de 'wildernis'
te trekken. Daar aangekomen liet boer Aarts alvast één paard
los, dat vervolgens in zijn eentje terug naar de stal liep.
"Het moest, net als ikzelf trouwens, alleen oppassen voor de
trein," zo laat hij weten. "Verder kwam er niks."
De toen nog onbewaakte overweg aan de Reeshofweg zou, had die
ogen gehad, ook heel wat gezien hebben.
De Reeshofweg was, zoals we reeds vertelden, een zandpad
-beter karrespoor- met daarnaast een wat gladder fietspad.
Auto's waren er niet of nauwelijks en het verkeer bestond dus
bijna alleen uit het lokale, langzame, boerenverkeer.
Bovendien zat net voor en achter de overweg een behoorlijk gat
in het toch al nauwelijks berijdbare pad, zodat je moest
oppassen om niet vast te komen zitten.
De overweg oversteken kon bij sneeuw of regen of nóg erger bij
dichte mist, zeer gevaarlijk zijn. Er schijnen vele doden te
zijn gevallen bij even zovele ongelukken.
En over verbindingswegen gesproken: aardig detail is dat het
Wilhelminakanaal in de Tweede Wereldoorlog een tijdlang droog
stond: de Duitsers hadden het leeg laten lopen door de deuren
open te laten staan. Je kon toen dus over de kanaalbodem naar
Tilburg wandelen, zonder natte voeten te krijgen.
Voordat men gestart is met het aanleggen van
de wijk de Reeshof woonden hier slechts een klein aantal
-voornamelijk- boeren gezinnen in deze omgeving. Van de
oorspronkelijke huizen/boerderijen zijn er nog een aantal
gespaard gebleven en hebben een nieuwe bestemming gevonden.
Helaas zijn er ook veel verdwenen.
De Reeshof lag ver buiten de stad en de Reeshofweg (A) was
op 3 manieren te bereiken, het was via de Bredaseweg (B), de
Reeshofdijk (R) of de Langendijk (L). Op de plattegrond van de
huidige Reeshof heb ik de locaties aangegeven van de
toenmalige bebouwing. Van zowel de Langendijk als de
Reeshofdijk zijn nog grote stukken in gebruik als fietspad,
van de Reeshofweg zijn nog maar kleine stukken van de
oorspronkelijke weg over.
1 - Boerderij
Cultura van de Familie Kusters die afgebroken is
om plaats te maken voor het huidige station.
7 -
Boerderij Mariahoeve van Toon Voskens,
het huidige vogelasiel
(anno 2009).
13 - Woonhuis
van Familie van Beurden, het huidige chinees
restaurant Royal Palace
(anno 2009). Hiervoor woonde er
Toon Kolen.
2 - Bungalow
van Familie van Oirschot (gesloopt).
8 -
Boerderij de Reeshoeve van Toon Verbunt.
14 - Boerderij
van Harrie Voskens.
3 - Boerderij
de Zandhoeve van de Familie van Oirschot.
9 -
Boerderij van Drikske Verbunt.
15 - Kippen
boerderij van de Fam. Timmermans "de drie
Timmerkes" (gesloopt).
4 - D'n Olden
Dreybloem van de Familie Bogaers gebouwd
in 1960.
10 - Boerderij
/ café
van Peerke Staak.
16 - Boerderij
van Fam. Jan Verhoeven is lange tijd gebruikt als
buurtcentrum en later als kindercrèche (tot 2008).
5 - Het
woonhuis van de Familie Gimbrere.
11 - Boerderij
van Familie van Roesel, in 2009 dierenarts praktijk.
De Kievit is op de kadasterkaart van 1832 de naam van een huis
dat stond aan de westzijde op de hoek van de Langendijk en de
Reeshofweg.
Dit huis heeft later haar naam gegeven aan de omringende
omgeving. Het gebouw nu bekend als "De Kievitshoeve" op de
hoek Langendijk/ Reeshofweg zou volgens documenten al uit 1694
stammen.
In 1877 zou het al een herberg zijn geweest. Maar "De
Kievitshoeve" verwierf pas echt faam in Tilburg toen in 1910
Peerke van de Staak, eerst meesterknecht bij een steenfabriek,
de uitspanning huurde van de Heidemij. Op een bepaald moment vertrok hij
met zijn gezin naar Oirschot maar later keerde hij terug, al
die tijd bleef het café leeg staan. Na terugkomst werd het
pand gekocht van de Heidemij.
Zijn café kreeg als 'Peerke Staak' in de volksmond grote
bekendheid en had veel aanloop.
Het café Peerke Staak lag destijds aan de grens van de
bewoonde wereld, wat ook blijkt uit de volgende anekdote:
Toen de eigenaar de Burgemeester van Tilburg eens om een
tapvergunning vroeg, zei de burgemeester: 'Die heb jij niet
nodig: als de mensen dronken bij jou weggaan, zijn ze nuchter
als ze in Tilburg aankomen.'
Het was de residentie van een ‘veeclub’, een kaartclub en
een schutsclub. Op maandag kwamen er altijd de vissers die in
de Leij paling hadden gevangen en deze ter plekke kwamen
bakken en opeten. Peerke Staak en zijn vrouw, een
kasteleinsdochter uit Schijndel, waren het gezicht van het
café en zeer geliefd bij hun klanten. Naast hun café hielden
ze ook vijftien koeien. Voor sommige klanten was ‘Peerke
Staak’ meer dan het verlengde van hun huiskamer. Er waren
zelfs klanten die soms enkele dagen achter de koeien in het
stro bleven slapen. Het café ‘Peerke Staak’ zou later
achtereenvolgens door de zoon en de kleinzoon van Peerke
worden voortgezet, in 2002 is het café verkocht en kreeg de
naam "De Kievitshoeve". In de volksmond spreekt men toch nog
altijd van Peerke Staak.
Peerke van de Staak (overleden in 1967.
Cafe 'Peerke Staak'
Familie van der Staak.
Gouden bruiloft van Peerke van de Staak en Adriana Vugts in
1951. De foto werd genomen in
de Reitse Hoevenstraat. Op de voorgrond Van Eijck met zijn
vrouw Miet van de Staak, Thijs van de Staak en zijn vrouw Lies
Tielen en Vromans met zijn vrouw Anneke van de Staak.
Hoeve Reeshof, gelegen aan de Kamerikstraat 5 (voorheen
reeshofweg 15) in het
Reeshofpark, behoort tot de oudste huizen van de Reeshof.
Vermoedelijk is deze langgevelboerderij ooit gebouwd met
stenen van landhuis de Reijshof of stenen van een huis dat op
het landgoed stond.
In 1902 kwam de veldwachter Cornelis Jansen met zijn gezin in
Hoeve Reeshof wonen. Deze veldwachter kwam uit Rijen en ging
aanvankelijk dagelijks te voet naar zijn werk langs de
spoorlijn van Rijen naar Tilburg. Jansen, die van 1902 tot
1907 een gedeelte van Hoeve Reeshof bewoonde, is een van de
vele bewoners van deze hoeve.
De volgende bewoner was
Carolus Verbunt die in 1904 getrouwd was met Antonia de Jong
(1904).
Vanuit de adresboeken kunnen we zijn beroep
volgen.
In 1911 stond hij geregistreerd als nachtwaker S.S.
(StaatSpoor), Spoorlijn Tilburg-Breda 5.In 1922 als overwegwachter N.S.,
Spoorlijn Tilburg-Breda 5 en in 1928 en de jaren daarna als
landbouwer.Als nachtwaker danwel spoorwegwachter bij
de spoorwegovergang, op ca. 500 meter van zijn woonhuis, zal
hij de nodige uurtjes in het spoorwegwachtershuisje hebben
doorgebracht. Gezien de vermelding als spoorwegbeambte in het
adresboek tot in de twintiger jaren.
Mevr Verbunt-Eng had in haar laatste wilsbeschikking het
recht van wonen voor het leven toebedeeld aan enkele van haar
familieleden nl. Jan en Tonia Mimpen van de Eng. die daarvoor
in Gewande woonde en Mevr. Drika van de Broek - van de Eng,
destijds wonende in Rosmalen. In de wilsbeschikking was ook
opgenomen wie in welk deel van de boerderij mocht wonen en dat
ze elkaar moesten eerbiedigen op straffe van een forse boete
van 25.000 gulden.
Jan en Tonia Minpen hebben van deze wilsbeschikking gebruik
gemaakt omdat hun woning in Gewane in bar slechte staat was,
een krot is de beste omschrijving. Ze zijn in 1968 in de Hoeve
Reeshof komen wonen. Het waren ook meteen de meest markante bewoners van Hoeve Reeshof. Jan en Tonia
waren kinderloos en stonden bekend om
hun gierigheid. Ze haalden elke week een oud brood bij de
bakker en hadden geen stromend water. Stoken deden ze met een
primitieve houtkachel. Later bleek dat ze in "het krot" in
Gewande een enorm fortuin hadden vergaard; het bleek dat ze
daar in het hele huis stapels
bankbiljetten verstopt hadden liggen t.w.v. 80.000 gulden.
Ook van de nieuwe eigenaars die de Hoeve in 1969 kochten
mochten Jan en Tonia zolang als ze wilden op Hoeve Reeshof
blijven wonen. Tonia is in 1982 overleden en Jan is in 1994
overleden.
De familie Haagh, de nieuwe eigenaars vanaf 1968, zijn de
hoeve uiteindelijk grondig gaan verbouwen.
Jan Haagh heeft een boek geschreven over de geschiedenis van
de Reeshoeve en daarin staat ook het volgende:
In
een bewaard gebleven dagboek van
Carolus Verbunt staat dat hij op 6
augustus 1935 nog 10 gulden aan fietsbelasting heeft betaald, voor
de vier fietsen van zijn gezin.In de tijd van het fietsplaatje uit 1940 was hij
63 jaar en boer op ‘Hoeve Reeshof’, dat toen nog ver
verwijderd lag van de rest van Tilburg.
Van de belastingplaatjes, zoals het bijgaande exemplaar,
zijn er tussen 1924 en 1940 totaal vijftig(!) miljoen stuks
gemaakt.
Toch zijn ze nauwelijks meer te vinden. Vandaar dat er
hiervoor nu gespecialiseerde verzamelaars van de verschillende
uitvoeringen en jaargangen bestaan. Belasting betalen was
vroeger ook niet leuk en ook niet makkelijk.
In 1924 had de overheid geld tekort en kwam men op het
lumineuze idee om op iedere fiets zo’n belastingplaatje
verplicht te stellen. Kosten f 2,50 per jaar, vergelijkbare
waarde nu € 25.Een dief van fietsplaatjes verklaarde
voor de rechter ‘Edelachtbare er worden meer fietsplaatjes
gestolen dan er fietsplaatjes zijn’. Met andere woorden, het
was voor sommige mensen een sport om fietsplaatjes van de
fietsen te slopen en weer te verkopen. Om dat tegen te gaan,
kon met zijn fietsplaatje aan de fiets vastlassen.
In de loop van de jaren werd het ook toegestaan om je
fietsplaatje op je jas te bevestigen. Zolang het plaatje maar
duidelijk zichtbaar bleef. Een zekere methode om diefstal te
voorkomen was je naam en adres in het plaatje te laten ponsen.
Als particulier kon je dat laten doen bij een liefdadige
instelling of als werknemer bij een groot bedrijf via je
werkgever. Na gebruik, en ophalen van het nieuwe plaatje, kon
men het oude fietsplaatje schenken aan het KNCV, het
tuberculosefonds, of een andere liefdadige instelling.
De plaatjes die desondanks de oorlog hebben
gehaald waren zelfs voor de Duitse bezetter belangrijk genoeg
om ook die te verzamelen.
Vandaar dat er relatief nog maar weinig plaatjes bestaan en
met name bijgaand fietsplaatjes ‘met naaminslag’ zeldzaam
zijn. Voor Tilburg staat het enige nu bekende exemplaar op
naam van C. Verbunt, Hoeve Reeshof uit het belastingjaar
1940/1941.
Voor
de 'Zandhoeve' aan de Reeshofweg werd,
volgens de bouwtekeningen, in 1928 de
bouwopdracht gegeven en vanaf 13 mei 1929 werd de Zandhoeve bewoond door de
familie Van Dongen.
Deze boerderij staat op ‘klapzand’. Daardoor bleek de bodem
geen geschikte landbouwgrond.
Het duurde jaren voordat deze grond enigszins te bewerken was.
De grond van de 'Zandhoeve' was nog volledig heidegebied en
moest dus nog aan de natuur ontworsteld worden.
De heer Jan van Oirschot meent dat de 'Zandhoeve' toendertijd
voor fl. 3400,- (€ 1542,-) gebouwd werd met stenen van de
steenfabriek Botermans uit Rijen. Eén van de zonen van Van den
Hurck, de tweede eigenaar, heeft ooit verteld dat zijn vader
de boerderij plus grond rond 1942 had overgenomen voor fl.
2200,- (€ 998,32). De familie Van den Hurck kon de 'Zandhoeve'
ook niet tot levensvatbaarheid brengen.
Reeds kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog moet deze
familie er het boerenbijltje bij neer hebben gelegd, want toen
Bart van Oirschot de boerderij in 1948 kocht, had die al meer
dan een jaar leeg gestaan. Hetgeen duidelijk te zien was. "Een
bouwval was het," weet z'n zoon Jan te vertellen. De
'Zandhoeve' had toen al zó'n slechte naam -dit vanwege de
'kwaaie' grond die bovendien nog steeds grotendeels heide
was-, dat makelaar Oldenkotte heeft moeten leuren om de hoeve
kwijt te raken. Uiteindelijk lukte dat toch en vervolgens
begon de 'kwaaie grond' toch wat inschikkelijker te worden en
kon langzamerhand naar een positiever resultaat gewerkt
worden.
De geschiedenis van de Zandhoeve is een sprekend voorbeeld van
de taaie pionierstijd die de landbouwers in de Reeshof
doormaakten. Het zou voor bewoners van De Zandhoeve in menig
opzicht nog lang pionieren blijven. Tot in de jaren tachtig
had de Zandhoeve geen gas en geen riolering. Ondanks de groene
kabel die was aangelegd, was kabel-tv niet mogelijk. Ook de
stroomvoorziening bleef ver achter.
Zoals Zandhoevebewoner Cor Boogaarts het in 2001 treffend
verwoordde: “Wanneer iemand in de buurt zijn melkmachine
aanzette, begonnen de lampen in de Zandhoeve zwakker te
branden, want wij zaten op het einde van het stroomnet.” De
eerste landbouwjaren in de Reeshof kenmerkten zich ook door de
slechte verbinding met de buitenwereld.
Het was ook echt schrapen om rond te komen voor de bewoners
van de reeshof en Jan Kusters zegt: Bij ons kwam dat voor een
belangrijk stuk uit de opbrengst van de kippen. We konden de
eieren toen voor 20 cent verkopen, hetzelfde bedrag waar de
klanten ze nu, veertig jaar later, nog voor kopen. En met de
melk was het hetzelfde. En toen wilden de klanten ze graag
hebben voor die prijs!" Dien van Dongen mengt zich in het
gesprek en zegt: "Maar ik moest ze voor d'n oorlog nog wel
helemaal naar de stad brengen voor 1 ½ cent 't stuk, 1 ½ cent
't stuk!
Boerderij de Zandhoeve van de Familie van
Oirschot omstreeks 1977.
De herinneringen van Bert Kluitmans, geboren Kluytmans, aan de
oude Reeshofweg, zijn heel beperkt, geeft hij aan: "Ik was
immers nog maar een kind in die vroege jaren. Veel van wat ik
weet, of denk te weten, komt dan ook van mijn vader, Harry
Kluytmans, die een van de dochters Voskens aan de haak had
geslagen en waarmee hij samen in dit gebied grond heeft
gekocht. Hij woonde in St. Oedenrode, deed aan paardensport net
zoals Jac. Voskens en we hadden beide dezelfde dierenarts, ook
een paardensportman.
Toendertijd was de Reeshof een wild gebied. Er werkten mensen
van de DUW (betekent: Dienst Uitvoering Werken, een
-verplichte- tewerkstellingsorganisatie van de overheid,
redactie). Die mannen groeven ontwateringssloten om het gebied
te draineren en gebruikten stalen kipkarretjes die op smalle
rails liepen. De uitgegraven grond werd in die karretjes
gegooid en als het karretje vol was, duwde men het handmatig
naar de plek waar de grond gestort kon worden. De Donge (toendertijd
een misschien twee meter brede sloot) liep regelmatig over.
Een groot deel van het jaar stond er water op de grond. Er
groeiden biezen en dergelijke. Bewerken met bijvoorbeeld de
hulp van een paard was lang niet altijd mogelijk, zo nat was
het.
In de winter kon vaak worden geschaatst op het ondiepe water
van de overgelopen Donge en op de vloeivelden. Wanneer er
sneeuw lag -en dat kon een heel stevig pak zijn- moest men
eerst met behulp van paard en slee en gebruik van stro, een
begaanbaar pad banen. Met de tractor kwam men vaak niet door
de dikte van de sneeuwlaag. En zelfs een sneeuwruimer klaarde
die klus niet. De sneeuw kon hoog opwaaien en was sterker dan
de beschikbare machines uit die tijd.
De heren Hendrik (roepnaam: Harry) Kluytmans en Jac. Voskens
(toen al aangetrouwde familie van elkaar, schoonzoon resp.
schoonvader) kochten in 1935 gezamenlijk grond van Nationaal
Grondbezit, inclusief de
bedrijfsleiderwoning. Die woning
stond naast de plek waar nu basisschool 'de Petteflet' staat.
Op de plaats waar de woning stond tot 2005 een
boerderij-achtig huis. Het oorspronkelijke huis, met rieten
kap, brandde echter in de oorlog af. Op de funderingen van dit
oorspronkelijke huis, werd weer herbouwd.
De familie Pijnenburg was een der eerste families die
verdreven werd door de zich uitbreidende stad Tilburg. De
boerderij van deze familie lag aan de Reitsehoevenstraat, maar
men had al grond aan de Langendijk.
De stad groeide en
Pijnenburg werd op den duur gedwongen te verhuizen.
Logischerwijze verhuisde men naar die plaats waar men de
meeste grond had om een nieuwe boerderij te bouwen. Veel van
de boeren die thans nog rond Tilburg wonen, boerden
aanvankelijk in wat nu 'de stad' is.
Vader Pijnenburg ging op een oude Engelse 'Raleigh' motorfiets
naar de Witsie om te melken, waarbij de nog lege melkbussen
aan weerskanten van de motor hingen. Ze werden toen, na gevuld
te zijn met melk, 'aan de wei' opgehaald. Wanneer de oude
motorfiets niet wilde starten, moest zoon Jan -als klein
manneke- mee helpen duwen om 'die rotmotor' aan de praat te
krijgen.
Jan's ouders hadden het vennetje 'Langelaar' in eigendom (het
lag immers op hun grondgebied) en dit ven werd volgens Jan ook
wel het 'Melkven' genoemd. Ook het 'Kalfsoog' komt ter sprake.
Dit blijkt een nabijgelegen zandverstuiving geweest te zijn,
waar men zand ging halen om de grond in de kippenhokken mee te
verversen na het schoonmaken.
In het Langelaar gingen de kinderen 'dokkelen', want zwemmen
mochten ze er niet van hun ouders. Want dan kwamen de 'snip-snap-snijers'
die in je haar kropen! Dokkelen blijkt 'pootje baden' te zijn
en die gemene snip-snap-snijers waarmee ze bang werden
gemaakt, waren gewoon libellen.
Jan Kusters meent zich verder te herinneren dat de gemeente tot 1965
de vloeivelden in de Reeshof heeft gebruikt. Die in Tilburg-Noord nog langer. In de Reeshof kwam toen modernere
waterzuivering. Die vloeivelden liepen tot en met de huidige
sportvelden en het terrein van Scouting Carle de Rey. De
Heidemij was de beheerder van het gebied. Vanuit een keet, die
stond op de plaats waar nu de sportvelden liggen, verrichtten
de werknemers hun taak.
Op weg naar school kwam Pijnenburg ook langs een van de
zogenaamde blauwsloten, waarop de Tilburgse industrie het
afvalwater loosde, bijvoorbeeld de leerlooierijen en de
textielververijen.
"De sloot kon alle kleuren van de regenboog hebben," vertelt
Pijnenburg verder. "De ene dag blauw, dan geel of rood, enz.
Aangezien ververij de Regenboog één van die ververijen was kon
je letterlijk en figuurlijk zeggen 'alle kleuren van de
regenboog'."
"Er lag ook altijd van die vette, zwarte drab. Daar maakten ze
schoensmeer van. Althans dat werd beweerd!
Op de vloeivelden groeide altijd gras, ook als er elders,
bijvoorbeeld vanwege een te droge zomer, een tekort aan was.
Meerdere boeren, soms wel vier tegelijk, hadden daar koeien
lopen. Ze liepen gewoon door elkaar, dus niet gescheiden van
elkaar. Men vroeg zich dan ook hardop af welke boer welke
koeien melkte.
Soms verbaasde men zich erover hoe weinig melk een bepaalde
koe gaf, want die gaf toch gewoonlijk zo en zoveel……..!
Communicatie met 'de buitenwereld' was vaak ook niet
gemakkelijk.
Voordat telefoon een wat algemener karakter kreeg, waren er
natuurlijk ook wel gevallen waarbij acuut hulp van buitenaf
nodig was. Hoe ging dat dan, bijvoorbeeld als er een dokter
nodig was?
De heer Van Eijck herinnert zich dat zijn vader daarover
vertelde. Vader snelde dan naar de buurman die vervolgens op
z'n fiets sprong en naar het huis van Toon Verbunt aan de
Reeshofweg (Hoeve Reeshof) sprintte. Toon Verbunt was een
soort 'spil' voor zijn omgeving, want hij had het depot van
flessengas en hij was ook 'Blokhoofd' van de toenmalige
'Bescherming Bevolking'. Zijn vader Charles Verbunt was
spoorwegwachter voor de overweg in de Reeshofweg en die
beschikte zodoende over een diensttelefoon. (Bij de spoorwegen
werd dit aangeduid met: WH14, wachthuis 14). Daarmee kon hij
ook een dokter in bijvoorbeeld Dongen of Tilburg bellen. Wat 'Charrelke'
dan ook met gezwinde spoed deed.
En hoe zat het met de 'sociale verplichtingen'?
"Verjaardagen bij familie, Carnaval en dat soort feesten
kenden we niet. Alleen bruiloften, dat was wat anders. Dan
kwam de hele buurt en al die kinderen bij mekaar in de stal en
werd er twee of drie dagen aan een stuk door feest gevierd,"
vertellen de heer en mevrouw Van de Logt.
Burenhulp was
essentieel in die tijd.
Was de boer of de boerin ziek, dan kwamen de buren -wanneer ze
klaar waren met hun eigen werk- helpen: het noodzakelijke werk
doen. Ook in het weekend en óók met kerstmis. Paard kreupel ?
Dan leende je er een bij een van je buren. En moest er een koe
kalven, dan schoot men gewoon even te hulp. 'Peeën (peen)
uitdoen' of aardappelen rooien ? Iedereen hielp mee, groot en
klein. En natuurlijk ook weer de buren. Ook pastoor speelde in
op dit gebruik. Met Pinksteren verwachtte hij een karvol
pinksterbloemen om de kerk te
versieren. "Jullie wonen buiten," was zijn redenering.
Dorsen, toen meestal nog met de hand, later met een vrij
simpele en toch wel gevaarlijke dorsmachine, gebeurde steeds
onder elkaar, met burenhulp dus.'s Winters ging men pas het
graan dorsen, nadat het eerst 'drooggevroren' was.
Piet van Raamsdonk, loondorser uit Hulten, had de eerste
combine in de omgeving, waarmee de mechanisering van de
landbouw weer een stukje verder kwam. Hij was daarmee de grote
concurrent van de veel grotere loondorser Van Rossenberg uit
Tilburg. Dat het dorsen toendertijd bepaald niet zonder
gevaren was -naast het vele stof en kaf dat men moest
verduren- mag blijken uit het feit dat Wim van de Corput, van
de boerderij die tegenover villa Dongewijk heeft gestaan, een
been verloor bij het aanstampen van het koren in de trechter
van de dorsmachine.
Moest er iemand naar het ziekenhuis of was er een sterfgeval
dan kwam niemand de onfortuinlijke ophalen. Voor een
begrafenis moest je
trouwens
alles zelf regelen, behalve het begraven zelf, dat wilde de
begrafenisondernemer nog wel overnemen. Je moest zelf de
zieke, gewonde of dode vervoeren tot aan de 'begaanbare
wereld' en die begon pas ergens aan de Reitse Hoeven, waar nu onder meer 'de Rooi Pannen' scholengemeenschap
ligt.
Het vervoer ging per paard en wagen, of de zieke lag gewoon op
een ladder. Gedragen door een paar sterke kerels, buren
meestal. De heren Kolen en Michielsen weten zich te herinneren
dat in de tijd dat de tuinders er pas waren, de wegen daar
waren opgebroken. De ziekenauto kon er niet komen. Mevrouw
Balemans (in 2001 negentig jaar oud) werd toen, gelegen op een
ladder, naar 'Peerke Staak' gedragen waar de ziekenauto het
kon overnemen.
Bij de bewoners ten zuiden van de spoorlijn -en die dus veel
dichter bij de Bredaseweg woonden- ging het weer iets anders.
"Bij een sterfgeval werd de dode op een platte wagen te voet
tot helemaal aan de ingang van het pad aan de Hultense kerk
gebracht", vertelt de tachtigjarige mevrouw Kolsteren-van
Dongen. "En de familie en bekenden erachter aan. Aangekomen
nam de familie de kist over en droeg die de kerk in." Bij een
sterfgeval was het de gewoonte dat de naaste buur ging
'aanzeggen', met andere woorden: de overige buurtbewoners ging
informeren dat 'die-en-die' was overleden. De dode werd thuis
opgebaard, brandende kaarsen werden rondom de opgebaarde
overledene gezet. Ten teken van rouw én als teken dat er een
dode in huis lag, werd een zwart doek voor het huis gezet met
een kaars ernaast.
De directe familie rouwde een heel jaar, de familie en buren zes
weken. "De voordeur werd bij ons nooit gebruikt," vertelt
iemand. "Maar als iemand gestorven was dan ging de dode er
door de voordeur uit. De enige keer!"
Hulten en Tilburg waren de plaatsen waar de meesten naar
school gingen. Dat was onder meer afhankelijk van waar de
families oorspronkelijk vandaan kwamen. Hulten werd als
'redelijk dichtbij' ervaren. Dat was zo'n zeven tot acht
kilometer ver. "Wij gingen ook naar Hulten," vertelt Annie
Elias-van Dongen. "Dat mocht eigenlijk niet van de parochie
omdat we daar niet bij hoorden, maar het was wel het
dichtstbij."
"De school begon om kwart voor negen. Maar daarvoor moesten we
eerst nog naar de kerk. Elke dag. En dat werd gecontroleerd in
de klas en genoteerd. En omdat we te communie moesten, mochten
we vooraf niet eten, dus dat moest van huis worden meegenomen.
Trouwens, tussen de middag moesten we ook op school
overblijven, dus die boterhammen moesten ook worden
meegenomen. Het oudste kind was de klos, dat moest alles
dragen want voor 'die kleintjes', de andere broers en zusjes,
was dat te zwaar. Om half zeven moesten we op, om op tijd te
kunnen zijn. Eén keer per maand kwam de pastoor, die ons ook
godsdienstles gaf, met een doos Kwatta's onder zijn arm. En
alleen wie elke dag naar de kerk was geweest kreeg dan zo'n
Kwatta."
Dat was er toen allemaal nog niet. Dat kwam allemaal pas "na d'n oorlog." Verlichting kreeg je door een petroleum gestookte
(storm)lamp van zo'n halve meter hoogte met een lont en een
zogenaamd 'kousje'. Was de petroleum schaars (zoals in de
oorlog) dan gebruikte men carbiet. Wat water erbij en het gas,
dat sissend en borrelend ontstond, werd ontstoken. Dit was wél
oppassen geblazen, want dat spul kon ontploffen als je niet
wist wat je deed. Overigens, de kwajongens van die tijd vonden
dat een prachtig voordeel want je kon er fantastische
kanonschoten mee produceren.
In oktober 1955 kreeg de familie Van Eijck electriciteit. Toon
Verbunt, die aan de Reeshofweg (thans Kamerikstraat) woonde,
had als eerste begin jaren vijftig telefoon gekregen en kort
daarop de familie Van de Staak. In het gebied ten zuiden van
de spoorlijn werd pas in 1959 elektriciteit aangelegd,
vertelden de vroegere bewoners van dat stuk Reeshofweg.
Naar de radio luisteren kon in de allereerste beginjaren ook.
Met behulp van een vloeistof-accu, maar dan van vier Volt. Was
het ding leeg dan moest je helemaal naar de Korvelseweg.
Daar
was iemand die kon hem -tegen betaling- weer opladen. Twee
dubbeltjes kostte dat.
Je kon er zo'n veertien dagen mee
vooruit. "Maar ja, we luisterden ook niet zo veel," wordt er
gelachen. "s morgens om vijf uur eruit en 's avonds om negen
uur erin."
Verwarmen (één vertrek maar natuurlijk) deed je met een
houtkachel met hout uit de natuur. Dat was er genoeg. Daarna
kwamen olie en steenkool binnen bereik, toen onder andere
kolenboer Van Lieshout het als eerste aandurfde het afgelegen
gebied in te trekken. Want hij kon inmiddels "over het hard":
een verharde weg dus.
Vanaf september/oktober 1970 kwam waterleiding ter
beschikking. Daarvoor pompte men water uit de grond met een
eigen handpomp. Dat leverde een wat bruinig, troebel goedje
op. Daar moest men het mee doen. 'In de stad' had men wél
goed, helder water. Toen het handjevol bewoners aanvoerde dat
men als mede-Tilburgenaren toch ook wel graag behoorlijk
drinkwater wilde, zei een politicus tijdens de
raadsvergadering waarin deze toch redelijke wens besproken
werd volgens de heer Vingerhoeds: "Het is misschien niet zo
aantrekkelijk om te zien, maar wel goed genoeg om te drinken."
En men kon gaan. Waterleiding vond men gewoon nog veel te duur
voor dat handjevol gezinnen. Na succesvolle acties van een
aantal oudere, samen met enige nieuwe bewoners, was de
gemeente tenslotte wel bereid tot de aanleg over te gaan. Jan
Haagh, een van die 'nieuwen': "De tussenliggende periode werd
overbrugd door elke dag, zeven dagen per week, een tankauto
richting Reeshof te sturen met goed drinkwater. 5000 Liter á
raison van fl.0,25 per m3 ! Dat kun je je anno 2001 toch niet
meer voorstellen, nu de waterprijs zeker zes maal zo hoog
ligt. Het aan huis bezorgde drinkwater moest dan wel vaak in
de 'regenput' buiten op het erf bewaard worden."
"Nou, brood bakken deed oma zelf van meel dat op de fiets in
de stad gehaald werd. Brood bakken gebeurde met 30 tot 40
tegelijk. Op de dag dat het brood gemaakt werd kon je beter
thuis weg blijven want er mochten geen deuren open als het
brood lag te rijzen en deed je dat wel dan zwaaide er wat. Van
40 broden kon ook een groot gezin een hele tijd doen en
na een tijdje kon je met dat brood elkaar een gat mee in de
kop gooien zo hard was het dan geworden, maar weggooien was
uit den boze. Groenten hadden ze zelf, en melk ook. Regelmatig
werd er buiten tegen de ladder een varken geslacht en dan was
er spek maar ook heel veel zult want alles moest gebruikt
worden. De zult stond ook zo lang in de kelder dat de haren er
opgroeide. De oplossing was simpel het bovenste laagje er af
halen gewoon opnieuw smelten goed roeren en de zult was weer
klaar voor consumptie. En wie kippen had, had ook vaak eieren.
Het eten was niet zo gevarieerd en ook niet zo veel als
tegenwoordig natuurlijk er was toch ook wel vaak honger en men
was geheel op zichzelf aangewezen. Als we vroeger op visite
kwamen bij mijn opa en het was etenstijd dan werd de krant
uitgevouwen en daar werd dan een simpele maaltijd op uitgestald
en gegeten.
Naderhand kwam bakker Elias uit Hulten met de bakfiets met
brood langs. En nog weer wat later kwamen ze van de Edah, ook
met de bakfiets, boodschappen opnemen en eens per week thuis
bezorgen. "Trouwens toen had je ook van die rondtrekkende
kooplui (ofwel marskramers, red) die langs de deur gingen met
schoenen en laarzen, scheermesjes, haarspelden, naalden,
knopen, elastiek en ritssluitingen. En met petroleum in van
die vierkante kannetjes met bovenop zo'n gebogen schenktuitje
erop," zo weten Michielsen, Kolen en Vingerhoeds zich te
herinneren.
De verhalen van de pioniers worden hier wat romantischer. Met
kerst ging men met paard en wagen naar de kerk. Door een pak
krakende sneeuw, begeleid door het rinkelen van de belletjes
aan het tuig en beschenen door twinkelende sterren en een
volle maan in de doodstille nacht. Toen Thijs van de Staak zo
rond 1940 als eerste een tractor aanschafte, trok die de
wagen. Onderweg werden andere bewoners opgeladen. En als de
koplampen dan hun licht vooruit wierpen op de Reeshofdijk, met
aan weerskanten bomen en bossen, "dan reed je door een
prachtige witte tunnel van licht met zijn allen", verhaalt
mevrouw Michielsen met een weemoedige zucht."En pastoor ging
er van uit dat een der boeren hem een kar vol mos bracht om de
kerk te versieren," vult mevrouw van der Logt aan. Ondanks het
harde dagelijkse bestaan werd de natuur en het landschap sterk
gewaardeerd, zo blijkt keer op keer uit de gesprekken.
De Reeshofweg in
1993, vlak voordat vele bomen gekapt gaan worden (foto fam.
Boogaarts)
Ging men 'aan de andere kant van het spoor' aanvankelijk met
paard en wagen en later met de tractor, tussen de Bredaseweg
en het spoor moest men te voet naar 'de Hasseltse kerk',
gelegen in de Hasseltstraat. Daar deed men zo'n twee uur over
en ging dan eerst naar familie in de Tongerlosehoefstraat om
een paar stoelen te halen. "Omdat wij natuurlijk altijd aan de
late kant in de kerk waren konden wij geen plaats meer krijgen
en moesten we onze eigen stoelen meebrengen," is het verhaal.
Nu moet u weten dat het 'goed katholiek gebruik' was in die
dagen, dat zo'n nachtmis ( een zgn. 'hoogmis') bestond uit
drie missen achter elkaar. En vaak begon dan meteen weer de
volgende hoogmis !
Na afloop van de nachtmis toog men weer met de familie én de
stoelen naar huis, waar dan een koffietafel werd genuttigd.
Ongetwijfeld zal intussen onderweg , te voet weer terug naar
de Reeshof, véle malen 'zalig kerstfeest' zijn gewenst.
Jan Kusters zegt over de tijd van de Tweede Wereldoorlog: "Bij
ons thuis -'in boerderij Cultura'- zaten eerst de Duitsers en
naderhand de Engelsen. Trouwens bij ons waren het de Engelsen
die alles meenamen wat ze konden gebruiken, van linnengoed tot
gereedschap en etenswaar. Wat de Duitsers nooit gedaan hebben.
De spoorlijn en de overweg waren voor alle partijen heel
belangrijk, dus ook voor de Duitsers en ze werden goed
bewaakt.
"Er stonden notenbomen langs de voorkant van ons erf, waar de
Duitsers een soort van directiekeet onder hadden staan voor
'de hoge omes'. Nou had mijn vader zijn paardentuig -wat heel
erg belangrijk was voor een boer want zonder dat kon hij niks
beginnen-, verborgen op de hooizolder boven de schuur. Je kon
daar komen via een luik in het plafond waardoor ze het hooi
naar boven en beneden konden halen.
Op een gegeven ogenblik
kwam mijn vader voorbij die schuur en zag een Duitse soldaat
op de ladder voor dat luik staan, nog net voor de onderste
helft zichtbaar. Bezig met het paardentuig naar beneden te
gooien. Maar hij kon natuurlijk niks. 't Was de vijand,
gewapend en wel en wat moet je dan?
Hij liep naar die keet en zei tegen een van die hoge omes dat
'n soldaat in de schuur op de ladder stond die z'n paardetuig
wilde pakken en wat nou te doen?
De betreffende 'hoge ome' stond zonder iets te zeggen
op,
liep
naar de schuur, pakte de soldaat nog steeds zonder iets te
zeggen bij z'n riem, trok hem naar beneden en sloeg hem zo in
één beweging dood op de betonnen vloer. Voor m'n vader z'n
neus! Wáár gebeurd!"
Ook werd verteld dat de Duitsers bij Dongewijk, bij de boeren
zeer gewilde,
platte wagens hadden staan. 's Nachts werd
daar naar toe gegaan en werden stiekem de wielen eraf gehaald
in de hoop dat de Duitsers er dan niets meer aan hadden en die
kar gewoon zouden laten staan. Waren de Duitsers weer weg, dan
kwamen de wielen tevoorschijn en had je weer een goeie wagen!
Aan het eind van de Heerendijk schijnt een 'huiske' gestaan te
hebben waarin tijdens de oorlog clandestien geslacht werd. De
bezetters hadden immers het nodige geconfisceerd en goed vlees
was vooral tegen het einde van de oorlog ook voor hen een
zeldzaamheid, zoniet onbekend. Slachten moest dus wel stiekem
gebeuren. Het te slachten vee, zoals bijvoorbeeld een keer
drie stuks koeien, kon je 's avonds lekker zien grazen in het
weiland rond dit gebouwtje. Wanneer je dan 's anderendaags 's
morgens terug kwam bleken die koeien zo maar verdwenen. Maar
hadden er wel enkele 'handelingen' plaats gevonden vlakbij die
graasplek!
Op het einde van de
oorlog, in November 1944, brandde het woonhuis van Harry
Kluytmans af. Een deel van hun spullen werd opgeslagen in
de schuur bij Jac. Voskens die schuin aan de overkant van
diezelfde Reeshofweg (nu Kamerikstraat) boerde en daar
inmiddels zijn eigen boerderij had gebouwd: de huidige nog
bestaande 'Mariahoeve'. Het kostte Bert en 'n zusje nog
bijna het leven, ware het niet dat iemand nog controleerde
of er niemand was achtergebleven. Hetgeen dus wel zo bleek
te zijn ! Vervolgens brandde in februari 1945 ook de grote
schuur van Voskens af. Weg spullen !
Na de oorlog ging de jeugd op speurtocht in het veld. Dan
werden bijvoorbeeld ook niet ontplofte granaten gevonden.
Die namen ze dan mee en brachten die naar de politie.
De dienstdoende politieman zei dan: "Goed gedaan, menneke!"
Het gebied van de Reeshof in vroeger tijden was door zijn
ruigheid uitermate geschikt voor het bedrijven van de 'sport'
van jagen en stropen. De jagers beschikten al over goede
geweren en door jachtaktes, jachtvergunningen, afspraken en
richtlijnen kwam men gaandeweg tot jachtbeheer.
Maar de generatie voor hen was een generatie van armoede, die
wilde profiteren van de mogelijkheden om af en toe een konijn
of een fazant te verschalken. Daarbij speelde een aantal
factoren een prominente rol. De stroper kende het hele
buitengebied als zijn broekzak. Er was een overvloed aan wild
als konijnen, hazen, fazanten, patrijzen, eenden en duiven die
gewoonlijk alleen op de tafel van de rijken terecht kwamen. De
veldwachter en zijn jachthond, mogelijk in de buurt, maakten
het nog spannender: men kon winnen of verliezen. Het doen en
laten van de veldwachter werd dan ook met belangstelling
gevolgd. Men wist bijvoorbeeld wanneer hij in de kerk zat; dan
had men vrij spel.
Er
werden diverse attributen gebruikt bij het stropen
(foto H. van Krieken)
Maar de stroper was
natuurlijk niet de enige die het op de bovengenoemde dieren
gemunt had. Die hebben ook natuurlijke vijanden als de vos, de
bunzing, de kraai en de ekster om er maar eens enkele te
noemen en dus waren dat weer de dieren op het lijstje van de
stroper die zoveel mogelijk uitgeroeid moesten worden. Een
stroper hield zich dus zowel bezig met het vangen van wild
voor de consumptie als met het opruimen van dieren die het 'consumptie-wild'
bedreigden. En voor elk van die taken werden specifieke
hulpmiddelen gebruikt waarbij de creativiteit van de stroper
van groot belang was.
Het meest eenvoudige middel om een konijn of een haas te
vangen was de strik van koperdraad, een eenvoudig schuifbare
lus die stevig verankerd werd neergehangen op een plaats waar
het konijn regelmatig passeerde, de zogenaamde wissel (of het
spoor). Dat kan zijn aan de rand van een grasveld tussen twee
struiken. Als de dieren vroeg in de avond lekker zaten te
knabbelen, kwam de stroper en maakte opzettelijk herrie. De
konijnen stoven alle kanten op en kozen vrijwel zeker voor
verdwijnen over de wissel: met geweld vloog zo'n konijn in de
strik. Tot de standaarduitrusting van een stroper behoorde
verder een juten zak om de buit te vervoeren en een knuppel om
de dieren uit hun lijden te verlossen.
Een veel gebruikt middel was ook een val met een
omhooggeschoven deurtje dat dichtviel als het te vangen dier
op een plaatje trapte. Zo'n val werd voor allerlei dieren
gebruikt afhankelijk van het aangeboden voedsel.
Vossen werden meestal gevangen met een vervaarlijk uitziende
klem die onder het zand werd verstopt. Een heel akelig
instrument want de dieren kwamen er met hun poten in terecht
en zaten vaak uren vast voordat ze uit hun lijden werden
verlost.
Met een soort grote mussenklem werden houtduiven, eksters en
kraaien gevangen. Jonge duiven konden op een andere vrij
eenvoudige wijze worden 'gevangen'. Men zocht het nest van een
houtduif op en hield in de gaten wanneer er jongen waren. Dit
was te zien aan het aanvlieggedrag van de ouderdieren. Als de
jongen op uitvliegen stonden, werden ze vastgebonden met een
draadje aan de poot dwars door het nest aan een tak. Na een
weekje werden ze opgehaald en konden ze bij wijze van spreken
in hun eigen vet worden gebakken.
De stroper in het gebied van de Reeshof had het ook gemunt op
de vissen in de Donge. Met een fuiknet met grote zijflappen
werd regelmatig het riviertje stroomafwaarts afgezet. Men ging
vervolgens een paar honderd meter stroomopwaarts de rivier in,
in de richting van het fuiknet. Het volgende maal bestond uit
vis.....
Het boek Van Reij's hof tot Reeshof beschrijft op een vlotte
en toegankelijke wijze de geschiedenis van de Tilburgse wijk
"de Reeshof" en haar omgeving. Het is de geschiedenis van een
oorspronkelijk dun bevolkt agrarisch gebied dat tot diep in de
20e eeuw ver weg lag van alles en iedereen. Aan het eind van
die eeuw verrees er een grootschalige Vinex-woonwijk in het
gebied. De geschiedenis van Reeshof komt in dit boek tot leven
en blijkt vele onverwachte facetten te hebben. Het is een
gebied waar de prehistorische mens aanwezig is geweest, waar
heideboeren trachtten te overleven en hun schapen naar Brussel
dreven. Er werden landgoederen aangelegd om de natuur te
ontginnen waaronder landgoed Dongewijk en landgoed de Reij's
hof, dat aan Reeshof haar naam heeft gegeven.
Het boek laat de oorspronkelijke bewoners aan het woord en
het besteedt aandacht aan de nog zichtbare historie in de
wijk, zoals de Kievitshoeve, Hoeve Reeshof, de Zandhoeve en
Stad Parijs.
'Van Reij's hof tot Reeshof' is tevens een pleidooi om waar
dan ook in Nederland de historie en de ontstaansgeschiedenis
te respecteren. Zelfs als deze onomkeerbaar lijkt te worden
weggevaagd door steen en asfalt.
paperback 144 blz.
isbn nummer 9080676616
Dit boek is alleen nog tweedehands te koop.
De titel van het boek Hoeve ,,Reeshof’’ en zijn bewoners duidt
al enigszins op de inhoud van het boek.
In het eerste gedeelte wordt gedetailleerd de verbouwing en
restauratie van de boerderij beschreven, voorzien van unieke
foto’s en bouwtekeningen.
Het boek is gesponsord door Reeshof
Cultuurt en tegen kostprijs te koop bij de schrijver, Jan
Haagh.
In november 2013 is het boek ‘Reeshof,
50.000 nieuwe buren verschenen.
Wording van een nieuwbouwwijk'. De
auteurs, Arjen Roos en Rianne Willems, spreken van een ‘uniek
boek’: “Het is het eerste heemkundeboek van een Vinex-wijk in
Nederland.” De uitgave is rijk geïllustreerd met vele
archieffoto’s uit de archieven van het Reeshofjournaal en
privécollecties.
Tevens bevat het talloze recente
interviews met betrokken bewoners die de wijk mede kleur
gaven. Het boek gaat ook in op ‘stedenbouwkundige’ ideeën en
de actuele discussie over de ‘anonimiteit’ van de
mega-woonwijken.
Het is verkrijgbaar bij de reguliere
boekwinkels in Tilburg.